Nieuwe bijzondere beroepstitels: klinische infectiologie en medische microbiologie

ASGB-BERICHT 2020.110
Icoon thema staatsblad

 

In het BS van 20/5/2020 verschenen 2 MB’s i.v.m. de invoering van 2 nieuwe bijzondere beroepstitels: klinische infectiologie en medische microbiologie.

Het is zeer verwonderlijk dat veel vroeger uitgebrachte adviezen van de Hoge Raad (bv. algemene inwendige geneeskunde, pediatrie, reumatologie, …) nog steeds niet werden opgevolgd.

Het gaat om titels van niveau 3 waarvoor dus eerst een basiscompetentie moet verworven zijn. In het slechtste geval kan de erkenning infectiologie een bijkomende opleiding van 4 jaar vergen wat wij toch wel erg overdreven vonden.

De erkenning microbiologie moet ook toegankelijk worden voor apothekers-biologen.

Gezien de alsmaar langer wordende opleidingsduur kan een betere sociale bescherming van de ASO niet langer worden uitgesteld.


 

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

19 MEI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, artikel 85;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde;

Gelet op de adviezen van de Hoge Raad voor geneesheren-specialisten en huisartsen, gegeven op 13 juni 2019 en 12 december 2019;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 9 december 2019;

Gelet op het advies nr. 67.020/2 van de Raad van State gegeven op 11 maart 2020 met toepassing van art. 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van de State;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1993, 8 november 1995, 12 maart 1997, 11 april 1999, 15 oktober 2001, 7 januari 2002, 30 september 2002, 10 augustus 2005, 8 maart 2006, 11 mei 2007, 19 april 2014 en 26 oktober 2015, wordt aangevuld als volgt:

`- en in de klinische infectiologie;

- en in de medische microbiologie.'

Art. 2. De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 mei 2020.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Volksgezondheid,

M. DE BLOCK

 

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

7 MEI 2020. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van artsen-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de medische microbiologie, alsmede van stagemeesters en stagediensten

De Minister van Volksgezondheid,

Gelet op de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, artikel 88, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor de erkenning van artsen-specialisten en huisartsen, artikel 3, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 februari 2008 ;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor artsen-specialisten en huisartsen, gegeven op 12 december 2019;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 20 februari 2020;

Gelet op het advies nr. 67.112/2 van de Raad van State gegeven op 14 april 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van de State,

Besluit :

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1. Dit besluit stelt de bijzondere erkenningscriteria vast voor:

1° de artsen die als arts-specialist wensen te worden erkend voor de bijzondere beroepstitel van niveau 3 van arts-specialist in de medische microbiologie, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde;

2° de artsen-specialisten die als stagemeester in de medische microbiologie wensen te worden erkend;

3° de stagediensten medische microbiologie.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1° algemeen criteriabesluit: ministerieel besluit van 23 april 2014 tot vaststelling van de algemene criteria voor de erkenning van arts-specialisten, stagemeesters en stagediensten;

2° kandidaat-specialist: arts, houder van een titel van niveau 1 en van een titel van niveau 2, zoals bedoeld in het genoemde besluit van 25 november 1991, in opleiding voor het bekomen van de bijzondere beroepstitel van niveau 3 van arts-specialist in de medische microbiologie.

HOOFDSTUK 2. - Bijzondere erkenningscriteria voor de arts-specialist in de medische microbiologie

Art. 3. Om als arts-specialist in de medische microbiologie te worden erkend, dient de kandidaat-specialist in de medische microbiologie, hierna kandidaat-specialist genoemd, te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 2 van het algemeen criteriabesluit.

Art. 4. De kandidaat-specialist kan worden erkend als arts-specialist in de medische microbiologie wanneer hij:

1° beschikt over een bijzondere beroepstitel van arts-specialist in de klinische biologie ;

2° en een stage in de medische microbiologie van vier jaar heeft gevolgd of van een hiermee equivalente duurtijd in geval van deeltijdse uitoefening.

Overeenkomstig artikel 3/1 van het algemeen criteriabesluit kan een vrijstelling worden verleend van maximum 2 jaar.

Art. 5. De stage bestaat uit volgende onderdelen:

1° vierentwintig maanden stage in elk van de volgende domeinen:

a) bacteriologie ;

b) virologie ;

c) mycologie ;

d) parasitologie.

Per domein bedraagt de stage minstens vier maanden;

Tijdens de in het eerste lid bedoelde periode bekwaamt de kandidaat-specialist zich tevens in de moleculaire biologie, moleculaire technieken, genomische analyse, epidemiologie, diagnostiek van tropische pathologie en zoönosen;

2° zes maanden stage in de gespecialiseerde microbiologie met verdieping van de kennis in de bio-informatica, infectieuze epidemiologie en de opportunistische infecties;

3° twaalf maanden stage die volgende activiteiten omvatten:

a) activiteiten op vlak van ziekenhuishygiëne en infectiepreventie;

b) activiteiten binnen de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep;

c) de infectiologische klinische liaisonactiviteit in een ziekenhuis;

d) deelname aan de gesuperviseerde wachtdienst voor infectiologie die ten dienste staat van patiënten binnen en buiten het ziekenhuis;

e) deelname aan multidisciplinaire patiëntenbesprekingen met focus op infectieuze complicaties in de intensieve zorgen, de pediatrie met inbegrip van de neonatale geneeskunde, en opportunistische infecties bij immuungecompromiteerde patiënten

4° zes maanden klinische rotatiestage pertinent voor de medische microbiologie.

Art. 6. De mogelijkheid om een extramurale stage zoals bedoeld in artikel 12/1 van het algemeen criteriabesluit te volgen, wordt beperkt tot maximum 6 maanden.

Art. 7. Op het einde van de stage voldoet de kandidaat-specialist aan alle eindcompetenties zoals opgelijst in de bijlage bij dit besluit en heeft hij minstens één artikel rond een microbiologisch onderwerp gepubliceerd in een peer-reviewed wetenschappelijk tijdschrift, overeenkomstig artikel 20 van het algemeen criteriabesluit.

HOOFDSTUK 3. - Criteria voor de erkenning van stagemeesters in de medische microbiologie

Art. 8. Om als stagemeester in de medische microbiologie te worden erkend, dient de kandidaat-stagemeester te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 3 van het algemeen criteriabesluit.

Art. 9. De stagemeester heeft een voltijdse activiteit verbonden aan de stagedienst.

Hij doet navorsing in het domein van de medische microbiologie.

Art. 10. De stagebegeleiding van één kandidaat-specialist wordt waargenomen door minstens de stagemeester en één voltijds equivalente arts behorende tot het stageteam, zoals bedoeld in artikel 24/1 van het algemeen criteriabesluit.

Indien een bijkomende kandidaat-specialist wordt begeleid door de stagemeester, wordt het stageteam aangevuld met minstens 1 extra voltijds equivalente arts.

Art. 11. De expertise van het stageteam bestrijkt het gehele vakgebied van de medische microbiologie met dien verstande dat de voor de opleiding benodigde deskundigheid en ervaring aanwezig is in de bacteriologie, mycologie, virologie, parasitologie en moleculaire biologie.

De artsen die deel uitmaken van het stageteam zijn binnen het ziekenhuis waarvan de stagedienst deel uitmaakt, belast met volgende opdrachten:

1° geven klinisch advies en worden geconsulteerd door de artsen, apothekers en verpleegkundigen in verband met medische microbiologie, diagnostiek, behandeling en preventie van infectieziekten;

2° zijn aanwezig bij systematisch georganiseerde patiëntenbesprekingen;

3° zijn actief betrokken bij de werking van de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep en het comité ziekenhuishygiëne;

4° hebben regelmatig overleg met de dienst die zich voornamelijk richt op de preventie, diagnose en behandeling van infectieziekten.

HOOFDSTUK 4. - Criteria voor de erkenning van stagediensten in de medische microbiologie

Art. 12. Om als stagedienst in de medische microbiologie te worden erkend, dient de kandidaat-stagedienst te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 4 van het algemeen criteriabesluit.

Art. 13. De stagedienst staat in voor de vorming van maximum 2 kandidaat-specialisten.

Art. 14. De activiteiten van de stagedienst zijn gericht op gehospitaliseerde en ambulante patiënten.

Art. 15. De stagedienst beschikt over een erkend en geaccrediteerd laboratorium klinische biologie dat wat ruimte, inrichting en uitrusting betreft adequaat is toegerust voor diagnostisch medisch microbiologisch onderzoek, het toepassen van bijzondere en gespecialiseerde technieken en voor het verrichten van wetenschappelijk medisch microbiologisch onderzoek.

De instelling biedt een in aantal en variatie zodanig aantal diagnostische verrichtingen, zodat de kandidaat-specialist zowel de algemene als de specifieke competenties voor het specialisme medische microbiologie kan behalen.

Art. 16. Het ziekenhuis waarvan de stagedienst deel uitmaakt, beschikt over volgende erkende stagediensten:

1° heelkunde;

2° interne geneeskunde;

3° kindergeneeskunde;

4° klinische biologie;

5° intensieve geneeskunde.

Art. 17. De stagedienst neemt actief deel aan de functionele samenwerking in het domein van de medische microbiologie binnen het ziekenhuis enerzijds en aan samenwerking met beroepsbeoefenaars van buiten het ziekenhuis anderzijds.

Daarnaast verricht de stagedienst wetenschappelijk onderzoek in het domein van de medische microbiologie.

HOOFDSTUK 5. - Overgangs-en slotbepalingen

Art. 18. In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, 2°, tot en met 7, van dit besluit, kan als arts-specialist in de medische microbiologie worden erkend iedere arts-specialist zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, 1°, van dit besluit die algemeen bekend staat als bijzonder bekwaam en medisch actief in de klinische microbiologie gedurende de laatste 5 jaren, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De aanvrager motiveert zijn aanvraag om erkend te worden met minstens een van de volgende overtuigingsstukken:

1° een bewijs van een klinische opleiding specifiek gewijd aan de medische microbiologie, gericht op het verwerven van de eindcompetenties opgesomd in bijlage van dit besluit;

2° een certificaat of diploma van een meerdaagse opleiding in de medische microbiologie;

3° documentatie van een relevante gecombineerde klinische activiteit in de medische microbiologie, die onder andere bestaat uit microbiologische laboratoriumactiviteit, consultaties voor patiënten, reiskliniek, post-travel kliniek, consulten aan bed bij gehospitaliseerde patiënten, deelname aan de pluridisciplinaire antibioticabeleidsgroep, en beschikbaarheid voor klinische adviezen gevraagd door gezondheidszorgbeoefenaars actief in de ambulante sector;

4° bewijs van actieve deelname aan wetenschappelijke congressen en symposia in het domein van de medische microbiologie; wetenschappelijke publicaties pertinent voor de medische microbiologie in tijdschriften met peer-review.

Art. 19. De anciënniteit van de stagemeester zoals bedoeld in artikel 24 van het algemeen criteriabesluit zal slechts worden vereist negen jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

De anciënniteit van de medewerkers van het stageteam zoals bedoeld in artikel 24/1 van het algemeen criteriabesluit zal slechts worden vereist zes jaar na inwerkingtreding van dit besluit.

Brussel, 7 mei 2020.

M. DE BLOCK



BIJLAGE - EINDCOMPETENTIES OPLEIDING MEDISCHE MICROBIOLOGIE

A. Algemene competenties

Op het einde van de opleiding heeft de kandidaat-specialist de nodige competenties behaald om:

1. de wetenschappelijke basis te leveren en de verantwoordelijkheid te nemen voor de uitvoering van laboratoriumdiagnostiek en -management, om protocollen op te stellen en om de vereiste norm in het laboratorium te bewaren;

2. advies te geven met betrekking tot test-utilisatie, diagnose, behandeling en preventie van microbiële en parasitaire ziekten;

3. de management verantwoordelijkheden te nemen van de directeur van het microbiologisch laboratorium;

4. actief deel te nemen aan het team ziekenhuishygiëne, het comité ziekenhuishygiëne; conform de wettelijke voorwaarden de functie van ziekenhuishygiënist op te nemen en als expert specialistisch advies te geven met betrekking tot infectiecontrole en -preventie (in ziekenhuizen);

5. actief deel te nemen aan (en voorzitten van) de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep (ABTBG) in het ziekenhuis en voorstellen te doen met betrekking op (controle van) het gebruik van antibiotica, antivirale, antifungale en antiparasitaire middelen...;

6. samen te werken met nationale instituten voor surveillance van micro-organismen en infectieziekten (bv. Sciensano, nationale referentiecentra);

7. samen te werken met overheidsinstellingen bevoegd voor (volks)gezondheid;

8. actief deel te nemen aan opleiding en training voor medisch microbiologen, klinisch biologen, ziekenhuishygiënisten, verpleegkundigen, paramedici, artsen en andere experten op het vlak van infectieziekten en medische microbiologie. Hij of zij speelt ook een rol bij voorlichting van de bevolking indien relevant en haalbaar;

9. onderzoek en ontwikkeling uit te voeren op het gebied van medische microbiologie en infectieziekten.

Op het einde van de opleiding heeft de kandidaat-specialist volgende kennis en vaardigheden verworven:

1. technische kennis: hij of zij is goed vertrouwd met de betreffende laboratoriumtechnologie en is in staat om de aangewezen methode te kiezen voor het stellen van een diagnose, alsook voor de kwaliteitscontrole en kwaliteitsborging;

2. vaardigheden bij het interpreteren van laboratoriumgegevens, die bijdragen tot een klinisch oordeel;

3. gespecialiseerde feitenkennis van het natuurlijk verloop van infectieziekten;

4. goede vaardigheden in de interpretatie van klinische zorg, meer bepaald op vlak van:

1° anamnese, klinisch onderzoek, bijkomend onderzoek, behandeling en communicatie;

2° aanpak van infectieziekten;

3° timemanagement en nemen van beslissingen;

5. ervaring in onderzoek en ontwikkeling: eigen originele ideeën uitwerken en kritische beoordeling van wetenschappelijke publicaties;

6. lezen van wetenschappelijke publicaties, literatuuronderzoek, consulteren van collega's, bijwonen van wetenschappelijke bijeenkomsten en presentatie van eigen wetenschappelijk werk in het kader van continue professionele ontwikkeling;

7. datamanagement: vaardigheden bezitten om informatie te evalueren die betrekking heeft op de populatie waarvoor men diensten aanbiedt en op resultaten die men heeft bekomen door laboratoriumtesten. Dit veronderstelt dat men vertrouwd is met informaticaprogramma's, databases en statistische programma's;

8. managementvaardigheden: de kandidaat-specialist doet ervaring op m.b.t. de ontwikkeling van de beleidsplannen en strategie. Hiervoor moet hij groeien in leiderschap om later zelf het beleid van de afdeling te kunnen implementeren. Basiskennis van managementtechnieken en economische aspecten van de gezondheidszorg zijn gekend;

9. presentatievaardigheden: de kandidaat-specialist doet ervaring op in het voorbereiden en geven van orale presentaties en het schrijven van wetenschappelijke rapporten en publiceert minstens 1 wetenschappelijk artikel over medische microbiologie;

10. kennis over alle aspecten van bioveiligheid in het klinisch laboratorium;

11. communicatievaardigheden: informele en vormelijke vaardigheden zoals bijvoorbeeld overleg in comités en schrijven van beleidsdocumenten, rapporten, nota's, brieven,...;

12. ervaring met het uitvoeren van audits, uitoefenen van leiderschap, goed bestuur en werken in team.

13. professioneel gedrag in een multidisciplinaire omgeving; vertrouwd met het beantwoorden ethische en juridische problemen; patiëntenvoorlichting en ziektepreventie, gezondheidsvoorlichting en -opvoeding;

14. educatieve vaardigheden om opleiding te geven.

B. Specifieke competenties

I. ALGEMENE MICROBIOLOGIE

Deze rubriek omvat alle subdisciplines van de medische microbiologie, met name de bacteriologie, virologie, mycologie en parasitologie.

a) Wetenschappelijke basis van medische microbiologie

Op het einde van de opleiding, kan de kandidaat-specialist:

1. de beginselen van de microbiële biologie uitleggen (structuur, genetica, taxonomie, fysiologie, epidemiologie, classificatie en typering) van de belangrijke bacteriële, virale, fungale en parasitaire ziekteverwekkers;

2. de beginselen van de microbiële biologie gebruiken als basis voor onderzoek, infectiepreventie en infectiecontrole;

3. de genetische vatbaarheid uitleggen voor pathogenen en het ontwikkelen van ziekte;

4. de basisbeginselen van de immuunrespons bij infectie uitleggen: afweermechanismen van de gastheer, het immuunsysteem en immuniteit tegen infectie en immunodeficiënties;

5. cellulaire en humorale immuniteit vergelijken;

6. immuunrespons en bescherming tegen infectie uitleggen en hoe de immuunrespons kan bijdragen tot de pathogenese van infecties;

7. de verschillende types van relaties tussen gastheer en parasiet verklaren, zoals symbiose, latentie bij virale infecties, belang van mutaties,...;

8. de types van immunodeficiëntie beschrijven en verklaren hoe ze de gevoeligheid voor infectieziekten beïnvloeden en wat de impact is voor de controle van infectieziekten;

9. kennis van de relatie gastheer-ziekteverwekker gebruiken om de klinische presentatie van een infectieziekte te beoordelen en bijkomende onderzoeken te verantwoorden en de resultaten te interpreteren;

10. de pathogene kenmerken van micro-organismen en de genetische vatbaarheid voor pathogenen en ziekte verklaren;

11. de epidemiologie van infectieziekten uitleggen, inclusief surveillance en infectiecontrole;

12. de beschikbare typeringsmethoden uitleggen: principes, voordelen en beperkingen van de verschillende technieken voor fenotypering- en genotypering en de rol bij het onderzoek naar een incident of een uitbraak. Hij is in staat om de geschikte typeringsmethode aan te raden voor het ziekenhuis en voor infectiecontrole en om de resultaten te interpreteren;

13. van de antimicrobiële middelen hun werkingsmechanisme en resistentiemechanismen uitleggen;

14. uitleggen hoe vaccins werken.

b) Bioveiligheid

De kandidaat-specialist heeft kennis van en is vertrouwd met de veiligheidsvoorschriften in het laboratorium, de kledings- en hygiënevoorschriften, en in het bijzonder met de behandeling en verwijdering van klinische stalen en besmet materiaal (pipetten, entogen, ...) en met de risico's van aerosolen. Hij weet wat te doen bij morsen.

Hij heeft een grondige kennis en begrip over veiligheid en gezondheid op de werkvloer verworven zodat hij veilig kan werken in het laboratorium, in de kliniek of andere werkplekken en ook kan adviseren hierover. De kandidaat-specialist is in staat om een risicobeoordeling voor het werken met categorie 3 en 4 pathogenen op te stellen en is vertrouwd met de (inter-)nationale richtlijnen en lokale voorschriften voor het werken met pathogenen.

Op het einde van de opleiding, kan de kandidaat-specialist:

1. de principes van de standaardvoorzorgsmaatregelen uitleggen. Hij kent de classificatie in risicogroepen van micro-organismen en de specifieke werkinstructies die hiervoor nodig zijn;

2. risico's in het laboratorium en passende voorzorgsmaatregelen uitleggen;

3. veilig werken in een laboratorium overeenkomstig het beheersingsniveau dat van toepassing is;

4. de (lokale) procedures beschrijven voor het veilig transport van klinische monsters en kweken van micro-organismen, inclusief nationaal en internationaal versturen via de post of pakjesdiensten van dergelijk materiaal, conform de regelgeving;

5. werken en aan anderen uitleggen wat de actuele voorwaarden en aanbevelingen zijn, inclusief het wettelijk kader voor veilig en gezond werken in laboratoria voor microbiologie;

6. uitleggen wat de principes zijn van en hoe moet worden gewerkt met een veiligheidskast en wat de procedures zijn voor decontaminatie en monitoring van de luchtstroom;

7. een infectiepreventie en controlegerichte risicobeoordeling uitvoeren wanneer nodig, voor alle procedures uitgevoerd in het ziekenhuis, inclusief het laboratorium, voor alle categorieën van medewerkers, inclusief zwangeren en immuungecompromiteerden;

8. werken volgens de principes van Good Medical Practice en Good Laboratory Practice.

c) Sterilisatie en desinfectie

Op het einde van de opleiding, heeft de kandidaat-specialist kennis van en is hij vertrouwd met de principes en het gebruik van sterilisatie en desinfectieprocedures voor de bereiding van voedingsbodems en instrumenten en voor microbiologisch afval. Hij is eveneens vertrouwd met de methoden om sterilisatie en desinfectie te monitoren en in staat om het beleid op te stellen over schoonmaak, gebruik van sterilisatie en desinfectie in het laboratorium, ziekenhuis en samenleving Ze moeten ook op de hoogte zijn van nieuwe technieken en hun toepassingen.

Op het einde van de opleiding, is de kandidaat-specialist in staat om:

1. procedures voor desinfectie en sterilisatie in het ziekenhuis en eerstelijnszorg te beschrijven, inclusief indicatie, voordelen en beperkingen van de verschillende technieken;

2. een precieze risicobeoordeling op te stellen;

3. te bepalen wanneer dringende actie moet worden ondernomen als er problemen bij de sterilisatie of desinfectie zijn vastgesteld.

d) Staalbehandeling

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist in staat om :

1. te weten hoe voor elk staaltype, het staal wordt afgenomen, getransporteerd (inclusief transportmedia), bewaard, ontvangen, geïdentificeerd, gedocumenteerd en gearchiveerd, inclusief aan welke voorwaarden en regelgeving moet worden voldaan voor hoogrisico stalen.

De kandidaat-specialist is zich bewust van het belang van een goede continue identificatie en tracering van de stalen tijdens het volledig proces van afname, het uitvoeren van kweek en andere testen, tot het afleveren van het finaal rapport en de archivering van de stalen. Hij of zij is op de hoogte van de kritische controlepunten tijdens dit proces en is in staat om de kans op fouten te minimaliseren;

2. de graad van dringendheid bij de behandeling van klinische monsters in te schatten, inclusief het uitvoeren van testen buiten de normale werkuren van het laboratorium en het rapporteren van tussentijdse en preliminaire resultaten;

3. te beslissen wanneer bijkomende testen al dan niet moeten worden uitgevoerd;

4. de indicatie te beschrijven om stalen en materiaal door te sturen naar referentiecentra of andere gespecialiseerde laboratoria, voor diagnose en surveillance;

5. materiaal op een correcte manier door te sturen naar een referentielaboratorium.

De kandidaat-specialist heeft kennis van de (nationale) referentiecentra voor humane microbiologie en hun werking en is vertrouwd met de evidentie van praktijkvoorschriften (evidence based standard operating procedures (SOP `s)).

e) Dataverwerking

Op het einde van de opleiding heeft de kandidaat-specialist kennis van:

1. informatietechnologie en in het bijzonder, computergestuurde gegevensverwerking. Hij kan de sterkten en zwakten van dergelijke systemen beoordelen, onder meer software voor een Laboratorium Informatica Systeem (LIS) en een Elektronisch Patiëntendossier (EPD). Hij heeft basiskennis van dataprotectie (gegevensbeschermingsautoriteit (GBA));

2. systemen om gegevens te versturen;

3. evoluties in verband met elektronische gegevensverwerking onder meer vertrouwelijkheid, archivering van gegevens, rapport validatie (elektronische handtekening), ...;

4. de essentiële aspecten van dataverwerking en bio-informatica;

f) Rapporteren van resultaten

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist in staat om:

1. laboratoriumresultaten te interpreteren en te becommentariëren om de juiste diagnose en behandeling voor de patiënt te garanderen;

2. de ondersteunende rol van het laboratoriumrapport op te nemen bij antimicrobieel stewardship, infectiepreventie en -controle;

3. effectief samen te werken met de artsen van de eerste en tweedelijnsgezondheidszorg.

g) Microscopie

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist:

1. vertrouwd met de principes van lichtmicroscopie, fluorescentiemicroscopie en elektronenmicroscopie en in staat om een lichtmicroscoop in te stellen;

2. in staat om het rechtstreeks onderzoek en de routine kleuringen uit te voeren, inclusief fluorescentie;

3. vertrouwd met de interpretatie van microscopisch onderzoek en in staat om artefacten te onderscheiden en de oorzaak ervan aan te duiden.

h) Serologie en antigendetectie

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist in staat om:

1. de basisprincipes van serologische testen te beschrijven en resultaten en controles te interpreteren, bv. latexagglutinatie, enzyme-linked immunosorbent assay/Enzyme immuno assay (ELISA/EIA), immunofluorescentie, Western blot, ...;

2. de (basis-)serologische testen uit te voeren en te introduceren in het klinisch laboratorium (keuze van de technieken, verificatie van de methode, opvolging van de methode, ...);

3. klinisch advies te geven, gebaseerd op de interpretatie van serologische testen.

i) Evaluatie en introductie van nieuwe technologieën en afvoeren van obsoleet geworden technologieën.

Op het einde van de opleiding, is de kandidaat-specialist:

1. in staat om de basisbeginselen van actueel gebruikte moleculaire en andere nieuwe technieken, beschikbaar in het diagnostisch laboratorium te beschrijven (bv. DNA/RNA extractie, hybridisatie, amplificatietechnieken (nucleïnezuur amplificatie test NAT), sequencing, Matrix Assisted Laser Desorption Ionization Time of Flight Mass Spectrometry (MALDI-TOF MS), robots, automaten, sneltesten,...);

2. vertrouwd met het uitvoeren van deze testen en toestellen en kan hij een selectie maken van de aangewezen diagnostische testen en toestellen, voor zowel moleculaire als andere opkomende technologieën, rekening houdend met voordelen en beperkingen. Bij de introductie van nieuwe technieken kan hij de verificatie en de opvolging uitvoeren;

3. in staat om klinisch advies te geven gebaseerd op de interpretatie van resultaten van actueel beschikbare moleculaire en andere nieuwe technieken in de diagnostische laboratoria;

4. in staat om automatisatie, robotisatie en sneltesten te beschrijven en te introduceren in het diagnostisch laboratorium;

5. in staat om de noodzaak van nieuwe technieken kritisch te evalueren, inclusief kosteneffectiviteit en invloed op bestaffing en werkpraktijk;

6. op de hoogte van de potentiële rol van point of care testen (POCT), inclusief kwaliteitszorg voor deze testen.

II BACTERIOLOGIE

a) Algemeen

Op het einde van de opleiding, is de medisch microbioloog in staat om:

1. basisdiagnostische en screening methoden in de bacteriologie te beschrijven. Het betreft kweek, microscopie, serologie en moleculaire methoden;

2. klinische stalen die toekomen in het laboratorium te verwerken en bijkomende testen uit te voeren, noodzakelijk voor de volledige identificatie van de pathogenen. Sommige testen zullen bijkomende expertise vereisen, bv. in huis moleculaire testen.;

3. resultaten te interpreteren van diagnostische testen, om klinische adviezen/instructies te geven met het oog op infectiecontrole en preventie van bacteriële infecties;

4. uitleg te geven over beleid in relatie tot gezondheidswerkers, zwangere vrouwen, transplantatie en vaccinatie;

5. wanneer het aangewezen is, te verwijzen naar of zelf te vragen naar specialistische expertise;

6. gevoeligheidsbepalingen van antibiotica uit te voeren en te interpreteren;

7. wanneer het aangewezen is, aanbevelingen te doen over gebruik van antibiotica, inclusief antimycobacteriële middelen;

8. initiatief te nemen voor een antibiotic stewardship programma en het programma ook te managen.

b) Specifiek voor kweekmethoden

Op het einde van de opleiding is de medisch microbioloog in staat om:

1. de basisprincipes en diversiteit van metabolisme van micro-organismen te beschrijven;

2. de kweekmedia op een correctie wijze te kiezen en te gebruiken voor diagnostische en screening toepassingen, zowel voor selectieve aanrijking, selectieve en chromogene media voor algemeen en specifiek gebruik en in staat om de relevante media te kiezen en te introduceren (verificatie en opvolging) voor routinematig gebruik in klinische laboratoria.

3. de groeivoorwaarden op een correcte wijze te kiezen en te gebruiken voor micro-organismen, waaronder optimale atmosfeer en temperatuur. Hij of zij is bewust van groeikinetiek van micro-organismen in vloeibare en vaste kweekmedia. Het is in deze context belangrijk te weten of het voor bepaalde micro-organismen en in bepaalde klinische situaties noodzakelijk is om de kweken langer te incuberen om groei te detecteren;

4. de courant gebruikte kweekmedia te beschrijven en inzicht te hebben in interne kwaliteitscontrole bij het gebruik van kweekmedia. De kandidaat-specialist doet tijdens de opleiding ook ervaring op in de bereiding van voedingsbodems;

5. alle gewone klinische monsters te verwerken, de potentiële pathogenen te herkennen uit een mengsel van kolonies gegroeid op een agarplaat en dergelijke kolonies te isoleren om een reincultuur te bekomen;

6. testen voor identificatie uit te voeren voor alle gewone pathogenen, bijvoorbeeld met in huis testen, MALDI-TOF MS, moleculaire testen en commerciële kits (bv. enzyme assays) en snelle diagnostische kits, ELISA, latex agglutinatie, enz.;

7. principes en methoden van moleculaire identificatie en epidemiologische typering gebruikt voor diagnose, voor onderzoek van een uitbraak en voor epidemiologische surveillance te kennen en toe te passen;

8. de beschikbare referentiecentra voor verdere identificatie, inclusief serotypering en alle andere soorten typeringen, zowel fenotypisch als genotypisch te contacteren.

III VIROLOGIE

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist in staat om:

1. de etiologie, risicofactoren en klinische presentatie en behandeling van virale infecties te beschrijven;

2. basis en geavanceerde diagnostische en screening virologische methoden, inclusief serologie en moleculaire methoden te gebruiken;

3. beschikbare methoden voor virologische gevoeligheidstesten met hun beperkingen te beschrijven;

4. resultaten van virologische gevoeligheidstesten te interpreteren;

5. te herkennen wanneer gevoeligheidstesten nodig zijn voor een individuele patiënt;

6. de verschillende antivirale middelen en de algemene principes van hun werkingsmechanisme te beschrijven;

7. te adviseren over geschikte antivirale middelen en behandelingsstrategieën;

8. testresultaten te interpreteren om een klinisch advies/instructies te geven, voor infectiecontrole en preventie van virale infecties;

9. in detail de diagnose en management van virale infecties te beschrijven (bv. rubella, varicella, parvo, cytomegalo, ZIKA) in kader van zwangerschap;

10. virale infecties die immunodeficiëntie veroorzaken (in bijzonder HIV infectie) te beschrijven: epidemiologie, kliniek, laboratorium diagnose, preventie strategieën;

11. virale infecties die voorkomen bij ernstige immuungecompromiteerde patiënten te beschrijven: kliniek en laboratoriumdiagnose;

12. beleid ten aanzien van virale infecties bij gezondheidswerkers, zwangeren, transplantatie uit te leggen, inclusief post-exposure profylaxis;

13. aangepast gebruik te maken van de diensten van de referentiecentra.

IV MYCOLOGIE

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist in staat om:

1. de etiologie, risicofactoren en kliniek en behandeling van oppervlakkige (huid, haar, nagels en slijmvliezen) en systemische (bv. candidiasis, aspergillose en cryptococcose) schimmelinfecties te beschrijven;

2. de basisdiagnostische methoden van de mycologie te gebruiken, inclusief interpretatie van serologische testen voor antigenen en antistoffen en moleculaire methoden (als tijdens de opleiding niet beschikbaar dan moet de assistent in opleiding de mogelijkheden kunnen uitleggen);

3. resultaten te interpreteren om klinische adviezen/instructies te geven voor infectiecontrole en preventie van schimmelinfecties;

4. oppervlakkige en diepe schimmelinfecties te herkennen en te diagnosticeren;

5. speciale problemen bij een immuungecompromiteerde gastheer te herkennen;

6. huid, haar, nagels, ... te onderzoeken op de aanwezigheid van schimmel;

7. de methodes beschikbaar voor antifungale gevoeligheidsbepalingen met hun beperkingen te beschrijven;

8. te herkennen wanneer een gevoeligheidsbepaling nodig is voor een individuele patiënt;

9. de verschillende antifungale middelen met hun werkingsmechanisme te beschrijven en strategieën voor anti-fungale behandeling te adviseren;

10. aangepast gebruik te maken van de diensten van de referentiecentra.

V PARASITOLOGIE

Op het einde van de opleiding, is de kandidaat-specialist in staat om:

1. de epidemiologie en kliniek te beschrijven van de belangrijke import en endemische parasitaire ziekten die kunnen voorkomen in België (bv. malaria, intestinale protozoa, intestinale wormen, leishmaniasis, trypanosomiasis, filariasis, schistosomiasis, toxoplasmose, toxocariasis, giardiasis en echinococcose, scabiës, hoofdluis);

2. de infecties die voorkomen bij immuungecompromiteerde patiënten te beschrijven: epidemiologie, kliniek en laboratorium diagnose (bv. microsporidiosis, cryptosporidiosis);

3. in detail de diagnose en management van toxoplasmose in context van een zwangerschap te beschrijven;

4. gebruik te maken van basismethoden voor diagnostische parasitologie: onderzoek van bloed, stoelgang en weefsel op de aanwezigheid van protozoa en wormen;

5. de belangrijkste parasieten te identificeren;

6. de grootte van parasieten onder de microscoop te meten;

7. aangepaste diagnostiek (microscopie en/of serologie en/of moleculaire methoden) te selecteren en introduceren in het laboratorium voor parasitaire infecties;

8. resultaten van diagnostiek te interpreteren en klinische adviezen/instructies te geven voor infectiecontrole en preventie van parasitaire infecties;

9. advies te geven over aangepaste anti-parasitaire middelen en behandelingsstrategie;

10. aangepast gebruik te maken van de diensten van de referentiecentra.

VI ANTIMICROBIELE MIDDELEN

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist

1. bijzonder vertrouwd met en heeft hij een grondige kennis van de verschillende therapieën die beschikbaar zijn voor infectieziekten, de klinische indicaties voor gebruik en de bijwerkingen;

2. in staat om de indeling en het werkingsmechanisme van de antimicrobiële middelen uit te leggen;

3. in staat om de gevoeligheid voor antimicrobiële middelen te bepalen voor een isolaat met de gewone technieken en de resultaten te interpreteren gebruik makend van nationaal (National Antimicrobial Committee van België) en internationaal goedgekeurde breekpunten, inclusief aangepaste kwaliteitscontrole;

4. in staat om minimaal inhiberende concentratie (MIC) te bepalen en de resultaten te interpreteren gebruik makend van nationaal (National Antimicrobial Committee van België) en internationaal goedgekeurde breekpunten, inclusief aangepaste kwaliteitscontrole;

5. vertrouwd met sterkten en zwakten van geautomatiseerde methoden voor gevoeligheidsbepaling;

6. vertrouwd met farmacodynamiek, farmacokinetiek en therapeutisch en toxisch effect van antimicrobiële middelen en is hij in staatom te adviseren over dosering;

7. vertrouwd met de principes van "interpretatie van het antibiogram" en het gebruik van expertregels in softwarepakketten die hiervoor worden gebruikt;

8. vertrouwd met klinisch relevante natuurlijke en verworven resistentie fenotypes van de gewone bacteriële pathogenen, virussen, parasieten, gisten en schimmels;

9. vertrouwd met de epidemiologie van antimicrobiële resistentie op globaal en lokaal niveau, de klinische en financiële impact ten aanzien van gevoeligheidsbepalingen, keuze van therapie en controle van zorggerelateerde infecties;

10. in staat om de basisprincipes van profylaxis uit te leggen, zowel met antimicrobiële middelen als met immuunglobulinen;

11. in staat om empirisch en gericht gebruik van antibiotica uit te leggen;

12. in staat om de betekenis van preventie van nieuw opkomende antimicrobiële resistentie uit te leggen;

13. in staat om deel te nemen aan nationale en internationale surveillance van antimicrobiële resistentie en lokaal een zelfstandig surveillance van antimicrobiële resistentie uit te voeren;

14. in staat om bestaande vaccins en geldende vaccinatieschema's te beschrijven.

INFECTIECONTROLE IN ZIEKENHUIS EN SAMENLEVING

a) Algemeen

Op het einde van de opleiding is/heeft de kandidaat-specialist:

1. ervaring met en direct betrokken bij lokale infectiecontrole problemen, inclusief uitbraken van infecties en hun management;

2. vertrouwd met de werking van het comité ziekenhuishygiëne, het regionaal en federaal platform ziekenhuishygiëne;

3. op de hoogte van de onderdelen van intramurale en extramurale gezondheidszorg waarbij infectiecontrole beleid noodzakelijk is;

4. nauw samengewerkt met verpleegkundigen ziekenhuishygiëne tijdens dagelijkse activiteiten en tijdens de opleiding in ziekenhuishygiëne;

5. deelgenomen aan bezoeken van klinische en niet-klinische diensten om te adviseren met betrekking tot infectiecontrole. Dit houdt onder andere in: inspectie van de keuken (inclusief officiële inspecties door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV)), operatiekwartier en centrale sterilisatie afdeling (CSA). Er is contact met personeel van de CSA, de apotheek, de weefselbank, met de wasserij en facilitaire diensten;

6. in staat om de principes van isolatie van patiënten uit te leggen. Ervaring hebben met de instelling van isolatie, inclusief de reiziger die terugkomt met koorts (Ebola, MERS, SARS, Covid-19, ...);

7. vertrouwd met wetenschappelijke literatuur en andere documenten in verband met infectiepreventie op lokaal, nationaal en supranationaal niveau en weten welke bestaande richtlijnen er in België beschikbaar zijn (bv. MRSA en andere MDRO, Clostridium difficile, norovirus, vogelgriep en MERS ), onder andere richtlijnen van de Hoge Gezondheidsraad, omzendbrieven van de overheid, ...;

8. ervaring met microbiologie in het kader van volksgezondheid;

9. ervaring met overdraagbare ziekten in de samenleving door samen te werken met betreffende ambtenaren van de overheid;

10. ervaring met middelen die worden gebruikt bij infectiecontrole in de ziekenhuizen (schoonmaakproducten, desinfectantia, ...);

11. in staat om de principes van melding van en surveillance van infecties en antimicrobiële resistentie te kunnen beschrijven en op de hoogte van wettelijke verplichtingen voor melding van overdraagbare aandoeningen aan de overheid;

12. op de hoogte van problemen in verband met bioterrorisme;

13. in staat om transmissiewegen te onderkennen en methodes te gebruiken om nosocomiale verspreiding van gewone en belangrijke infectieuze agentia (en multiresistente micro-organismen (MDRO's)) tegen te gaan, onder andere maar niet limitatief: methicillineresistente en -gevoelige Staphylococcus aureus, vancomycine-resistente enterokokken, varicella zoster virus, gastro-intestinale infecties, inclusief virale diarree, respiratoire infecties, inclusief tuberculose, bloedoverdraagbare virussen, extended-spectrum beta-lactamase producerende bacteriën (ESBL's), multi-resistente Acinetobacter baumanii, Clostridium difficile geassocieerde diarree;

14. in staat om de kennis van infectiecontrole en richtlijnen voor infectiecontrole te gebruiken voor het management van patiënten met een infectie;

15. in staat om effectief samen te werken met het team ziekenhuishygiëne en clinici om gecoördineerd adviezen te geven voor patiënten in verband met infectiepreventie en infectiecontrole, alsook met de bevoegde overheidsdiensten als het gaat om de bescherming van de volksgezondheid;

16. in staat om de noodzaak van vertrouwelijkheid in te zien en te respecteren;

17. vertrouwd met de principes van de omgevingsmicrobiologie, in het bijzonder de controle en interpretatie.

b) Audit en klinisch bestuur

Op het einde van de opleiding, heeft de kandidaat-specialist:

1. inzicht in de principes van een audit;

2. deelgenomen aan een audit met betrekking tot microbiologie in het laboratorium of in een klinische setting;

3. het belang begrepen van goed klinisch bestuur;

4. kennis van regionale, nationale en internationale praktijkrichtlijnen.

VIII KLINISCHE GENEESKUNDE

Op het einde van de opleiding is/heeft de kandidaat-specialist:

1. goede vaardigheden in de interpretatie van klinische zorg:

1° anamnese, klinisch onderzoek, bijkomend onderzoek, behandeling en communicatie;

2° aanpak van infectieziekten;

3° timemanagement en nemen van beslissingen.

2. in staat om een advies te geven over diagnose, behandeling en preventie van algemeen voorkomende klinische problemen ;

3. in staat om helder en effectief uitleg te geven bij medische resultaten en een klinisch behandelingsplan aan clinici en patiënten voor te stellen;

4. in staat om informatie vanuit het klinisch aanbod van het ziekenhuis, de laboratoriumgegevens en de ziekenhuisepidemiologie te verwerken en te gebruiken om een onderscheid te maken tussen infecties en andere aandoeningen;

5. in staat om geschikte testen te selecteren en te interpreteren;

6. in staat om gegevens te analyseren om een specifieke diagnose of een differentiële diagnose te stellen;

7. in staat om doelmatig samen te werken met apothekers en collega's clinici, in het bijzonder infectiologen, en verpleegkundigen door regelmatige bezoeken aan de afdelingen en deel te nemen aan multidisciplinair overleg. Er is in het bijzonder een nauwe relatie noodzakelijk met de functie intensieve zorgen voor volwassenen, met de dienst voor intensieve neonatologie en met gespecialiseerde afdelingen (bv. hematologie, pediatrie, transplantatie, infectieziekten, brandwonden, ...);

8. in staat om doelmatig samen te werken met huisartsen en met de artsen en verpleegkundigen in de woonzorgcentra;

9. deelgenomen aan een oproepbare wachtdienst (inclusief weekends) en heeft besluitvaardigheid en bekwaming in prioriteitenstelling verworven;

10. deelgenomen aan postgraduate opleidingen zoals "Grand Rounds" en casus presentaties;

11. in staat om met kennis van zaken advies te geven over vaccinatie en immunisatie met alle vaccins die normaal beschikbaar zijn;

12. een klinische opleiding genoten en ervaring verworven bij de behandeling van patiënten met infecties;

13. ervaring en inzicht verworven bij het geven van gezondheidsadvies, toedienen van vaccinaties en voorschrijven van profylaxis voor reizigers tijdens consultaties in een reiskliniek;

14. in staat om de principes van epidemiologie, presentatie, beoordeling, diagnose, behandeling en follow-up en het klinisch verloop van de volgende klinische syndromen te schetsen:

1° urineweginfectie;

2° luchtweginfectie;

3° gastro-intestinale infectie;

4° huid, weke weefsels, bot- en gewrichtinfectie;

5° postoperatieve infectie;

6° encephalitis/meningitis;

7° hepatitis, inclusief interpretatie van testen;

8° patiënten met huidrash en hun contacten (zwanger en niet-zwanger);

9° infecties tijdens zwangerschap, inclusief diagnose en implicaties van infecties van de moeder en de foetus;

10° congenitale infectie en perinatale infecties;

11° genito-urinaire infecties inclusief seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA 's);

12° infecties die een medische urgentie vormen;

13° beroepsziekten;

14° door voedsel en water overgedragen infecties;

15° systemische infecties, inclusief bloedstroominfecties (bacteriëmie/sepsis), infecties van vaatenten, endocarditis, enz.;

16° ooginfectie;

17° prikongeval;

18° hersenabces;

19° infecties bij de immuungecompromiteerde patiënt (met en zonder HIV) inclusief basisinzicht in hoe de diagnose te stellen en behandelingsopties;

20° algemeen voorkomende ziekenhuisinfecties (bv. vreemd lichaam geassocieerde infectie);

21° infecties bij reizigers (bv. Malaria);

22° infecties opgelopen in de samenleving en nosocomiale infecties waarbij de omgeving een rol speelt (bv. voedsel, water, lucht...).

IX LABORATORIUMMANAGEMENT

a) Management

Op het einde van de opleiding, heeft de kandidaat-specialist kennis van en is hij vertrouwd met de belangrijke aspecten van het management van het laboratorium (inclusief personeelsbeheer, personeelsbeoordeling, werken in een team en onderderhandelingsvaardigheden), financiële zaken (bv. budgetcontrole, afdelingsbudgettering, voorbereiding van een businessplan, aanbestedingsprocedure en service level agreements), planning (bv. strategisch plan) en implementatie van beleid en opstellen van roosters voor werkverdeling.

De kandidaat-specialist is:

1. in staat om een goede verstandhouding tot stand te brengen met de staf van het laboratorium;

2. in staat om de noodzaak van veranderingen te erkennen en constructief te beantwoorden;

3. in staat om een passende houding aan te nemen bij multidisciplinair teamwork;

4. vertrouwd met de fundamenten van financieel beheer in de gezondheidszorginstellingen en de principes van medisch-economische evaluatie van laboratoriumtesten. Idealiter woont hijsollicitatiegesprekken bij als deel van de opleiding;

5. bereid om een management opleiding te volgen die wordt gegeven door professionele managers.

6. neemt als "collega-waarnemer" deel aan stafvergaderingen van de afdeling en aan vergaderingen van diverse lokale comités (comité ziekenhuishygiëne en antibiotherapiebeleidsgroep). De doelstelling hiervan is ze ervaring te laten opdoen met procedures in comités, vertrouwelijkheid, beslissingen nemen op lokaal niveau en onderhouden van interpersoonlijke relaties.

b) Kwaliteitszorg

Op het einde van de opleiding is de kandidaat-specialist:

1. in staat om interne en externe kwaliteitscontrole en kwaliteitszorg uit te leggen;

2. in staat om monsters te verwerken, die worden gedistribueerd voor een externe kwaliteitscontrole en om de resultaten te evalueren. Hij weet hoe in geval van een ontoereikend resultaat, corrigerende maatregelen worden geïmplementeerd en geregistreerd en preventieve maatregelen worden genomen;

3. vertrouwd met de bestaande externe kwaliteitscontroleschema's en in staat om gegevens van deze schema's te verwerken;

4. in staat om het belang en de relevantie van normen voor good laboratory practice in het kwaliteitshandboek van het laboratorium te beschrijven;

5. in staat om evidentie voor "standard operating procedures (SOPs)" samen te brengen en om het belang van audit, verificatie van methoden en kwaliteitscontrole aan te tonen om de validiteit van de resultaten te staven. Hij heeft hierin ook praktische ervaring.

c) Accreditatie

Op het einde van de opleiding, is de kandidaat-specialist op de hoogte zijn van:

1. de vereisten voor de eigen continue professionele ontwikkeling;

2. de voorwaarden voor erkenning van klinische laboratoria in België;

3. accreditatie van klinische laboratoria.

X WETENSCHAPPELIJK PROJECT

De kandidaat-specialist neemt tijdens de opleiding deel aan onderzoek en ontwikkelingen op het vlak van medische microbiologie en infectieziekten teneinde inzicht te verwerven in het ontstaan van nieuwe kennis en om voeling te krijgen met nieuwe evoluties.

Het onderzoek en ontwikkelingen waarvan sprake in het vorige lid hebben betrekking op de medische microbiologie of op translationeel onderzoek. Klinisch epidemiologische studies met beperkte inbreng van het laboratorium worden ontraden. Het onderzoek leidt tot een publicatie onder de vorm van een artikel in een peer reviewed tijdschrift, een poster of een orale presentatie op nationaal of internationaal niveau.

Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 7 mei 2020 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van artsen-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de medische microbiologie, alsmede van stagemeesters en stagediensten.

De Minister van Volksgezondheid,

M. DE BLOCK

 

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

7 MEI 2020. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van artsen-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de klinische infectiologie, alsmede van stagemeesters en stagediensten

De Minister van Volksgezondheid,

Gelet op de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, artikel 88, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor de erkenning van artsen-specialisten en huisartsen, artikel 3, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 februari 2008;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor artsen-specialisten en huisartsen, gegeven op 13 juni 2019;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 14 februari 2020;

Gelet op het advies nr. 67.111/2 van de Raad van State gegeven op 14 april 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van de State,

Besluit :

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1. Dit besluit stelt de bijzondere erkenningscriteria vast voor:

1° de artsen die als arts-specialist wensen te worden erkend voor de bijzondere beroepstitel van niveau 3 van arts-specialist in de klinische infectiologie, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde;

2° de artsen-specialisten die als stagemeester in de klinische infectiologie wensen te worden erkend;

3° de stagediensten klinische infectiologie.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1° algemeen criteriabesluit: ministerieel besluit van 23 april 2014 tot vaststelling van de algemene criteria voor de erkenning van arts-specialisten, stagemeesters en stagediensten;

2° kandidaat-specialist: arts, houder van een titel van niveau 1 en van een titel van niveau 2, zoals bedoeld in het genoemde besluit van 25 november 1991, in opleiding voor het bekomen van de bijzondere beroepstitel van niveau 3 van arts-specialist in de klinische infectiologie.

HOOFDSTUK 2. - Bijzondere erkenningscriteria voor de arts-specialist in de klinische infectiologie

Art. 3. Om als arts-specialist in de klinische infectiologie te worden erkend, dient de kandidaat-specialist in de klinische infectiologie, hierna kandidaat-specialist genoemd, te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 2 van het algemeen criteriabesluit.

Art. 4. De kandidaat-specialist kan worden erkend als arts-specialist in de klinische infectiologie wanneer hij:

1° beschikt over een bijzondere beroepstitel niveau 2, zoals opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde;

2° en een stage in de klinische infectiologie van vier jaar heeft gevolgd of van een hiermee equivalente duurtijd in geval van deeltijdse uitoefening.

Overeenkomstig artikel 3/1 van het algemeen criteriabesluit kan een vrijstelling worden verleend van maximum 2 jaar.

Art. 5. De stage bestaat uit volgende onderdelen:

1° twaalf maanden stage in hetzij inwendige ziekten met inbegrip van gehospitaliseerde patiënten, hetzij pediatrie, hetzij geriatrie;

2° zes maanden stage in hetzij klinische hematologie, hetzij gastro-enterologie, met bijzondere interesse in de hepatologie, hetzij nefrologie, hetzij pneumologie, hetzij endocrinodiabetologie hetzij neonatologie, hetzij pediatrische hemato-oncologie;

3° zes maanden stage in hetzij intensieve zorgen volwassenen, hetzij intensieve zorgen kinderen;

4° zes maanden stage in hetzij een HIV/AIDS referentiecentrum hetzij een gelijkaardige specifieke stage in een extramurale instelling die de preventie en behandeling van HIV/AIDS tot doel heeft;

5° twaalf maanden stage in een polikliniek voor reisgeneeskunde, of een polikliniek voor tropische ziekten, of een vaccinatiekliniek, of een polikliniek voor behandeling van SOA's, met mogelijkheid om na 6 maanden éénmaal te veranderen;

6° zes maanden stage in medische microbiologie binnen een erkende stagedienst voor medische microbiologie.

Art. 6. Tijdens zijn stage neemt de kandidaat-specialist deel aan:

1° de activiteiten van de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep van het ziekenhuis waar hij stage loopt;

2° de activiteiten van het comité voor ziekenhuishygiëne en desgevallend de dienst infectiepreventie van het ziekenhuis waar hij stage loopt;

3° de gesuperviseerde wachtdienst infectiologie binnen het ziekenhuis waar hij stage loopt die ook ten dienste staat voor advies aan extramurale zorgaanbieders;

4° liaison consulten in het ziekenhuis waar hij stage loopt, met inbegrip van het dagziekenhuis en de spoedgevallendienst.

Art. 7. Op het einde van de stage voldoet de kandidaat-specialist aan alle eindcompetenties zoals opgelijst in de bijlage bij dit besluit en heeft hij minstens één artikel rond een infectiologisch onderwerp gepubliceerd in een peer-reviewed wetenschappelijk tijdschrift, overeenkomstig artikel 20 van het algemeen criteriabesluit.

HOOFDSTUK 3. - Criteria voor de erkenning van stagemeesters

Art. 8. Om als stagemeester in de klinische infectiologie te worden erkend, dient de kandidaat-stagemeester te voldoen aan de bepalingen van Hoofdstuk 3 van het algemeen criteriabesluit.

Art. 9. De stagemeester heeft een voltijdse activiteit verbonden aan de stagedienst.

Hij doet navorsing in het domein van de klinische infectiologie.

Art. 10. De stagebegeleiding van één kandidaat-specialist wordt waargenomen door minstens de stagemeester en één voltijds equivalente arts behorende tot het stageteam, zoals bedoeld in artikel 24/1 van het algemeen criteriabesluit.

Per bijkomende kandidaat-specialist, wordt het stageteam aangevuld met minstens 1 extra voltijds equivalente arts.

HOOFDSTUK 4. - Criteria voor de erkenning van stagediensten

Art. 11. Om als stagedienst in de klinische infectiologie te worden erkend, dient de kandidaat-stagedienst te voldoen aan de bepalingen van Hoofdstuk 4 van het algemeen criteriabesluit.

Art. 12. De activiteiten van de stagedienst zijn gericht op gehospitaliseerde en ambulante patiënten.

Art. 13. De stagedienst die erkend wordt voor het aanbieden van alle onderdelen van het vormingstraject klinische infectiologie, beschikt over volgende afdelingen binnen het ziekenhuis waarvan de stagedienst deel uitmaakt of binnen het ziekenhuis waarmee de stagedienst samenwerkt:

1° inwendige ziekten;

2° pediatrie;

3° klinische hematologie;

4° stamceltransplantatie;

5° medische oncologie en pediatrische hemato-oncologie;

6° transplantatiecentrum;

7° intensieve zorgen;

8° gespecialiseerde spoedgevallenzorg.

9° heelkunde;

10° geriatrie;

11° HIV-referentiecentrum.

Daarnaast neemt de stagedienst bedoeld in het eerste lid actief deel aan de functionele samenwerking rond infectieziekten enerzijds en aan de samenwerking met beroepsbeoefenaars van buiten het ziekenhuis anderzijds.

Art. 14. De stagedienst die erkend wordt voor een gedeelte van de opleiding klinische infectiologie:

1° is ingebed in een functioneel geïntegreerde en multidisciplinaire medische samenwerking in het domein van de klinische infectiologie;

2° maakt deel uit van of werkt nauw samen met een ziekenhuis dat beschikt over een dienst die zich voornamelijk richt op de preventie, diagnose en behandeling van infectieziekten.

HOOFDSTUK 5. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 15. In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, 2°, tot en met 7, van dit besluit, kan als arts-specialist in de klinische infectiologie worden erkend iedere arts-specialist zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, 1°, van dit besluit die algemeen bekend staat als bijzonder bekwaam en medisch actief in de klinische infectiologie gedurende de laatste 5 jaren, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De aanvrager motiveert zijn aanvraag om erkend te worden met minstens een van de volgende overtuigingsstukken:

1° een bewijs van een klinische opleiding specifiek gewijd aan de klinische infectiologie, gericht op het verwerven van de eindcompetenties opgesomd in bijlage van dit besluit;

2° een certificaat of diploma van een meerdaagse opleiding in de infectiologie;

3° documentatie van een relevante gecombineerde klinische activiteit in de infectiologie, die onder andere bestaat uit consultaties voor ambulante patiënten, reiskliniek, post-travel kliniek, consulten aan bed bij gehospitaliseerde patiënte, deelname aan de pluridisciplinaire antibioticabeleidsgroep, en beschikbaarheid voor klinische adviezen gevraagd door gezondheidszorgbeoefenaars actief in de ambulante sector;

4° bewijs van actieve deelname aan wetenschappelijke congressen en symposia in het domein van de klinische infectiologie; wetenschappelijke publicaties pertinent voor de klinische infectiologie in tijdschriften met peer-review.

Art. 16. De anciënniteit van de stagemeester zoals bedoeld in artikel 24 van het algemeen criteriabesluit zal slechts worden vereist negen jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

De anciënniteit van de medewerkers van het stageteam zoals bedoeld in artikel 24/1 van het algemeen criteriabesluit zal slechts worden vereist zes jaar na inwerkingtreding van dit besluit.

Brussel, 7 mei 2020.

M. DE BLOCK



BIJLAGE - EINDCOMPETENTIES OPLEIDING KLINISCHE INFECTIOLOGIE

A. Algemene opleidingscompetenties

1. Expertise in de infectiologie;

2. Expertise in het onderscheiden van infectieuze pathologie van niet-infectieuze pathologie in een veelheid van medische deelgebieden;

3. Toepassen van algemene wetenschappelijke kennis en methodiek binnen het domein van infectieuze pathologie en op wetenschappen georiënteerde patiëntenzorg;

4. Het zelfstandig stellen van diagnose en instellen van behandeling van frequente en zeldzame presentaties van infectieuze pathologie in vele deelgebieden van de geneeskunde;

5. Als kandidaat-specialist in de klinische infectiologie kunnen werken onder supervisie;

6. Zorgen voor en aandacht besteden aan de continuïteit van zorg voor de patiënt;

7. Het opvolgen van de infectieuze pathologie bij de patiënt;

8. Kunnen werken en communiceren binnen een multidisciplinair team;

9. Op doelmatige wijze kunnen communiceren met patiënt, familie en andere zorgverstrekkers;

10. Correct kunnen inschatten wanneer overleg met of doorverwijzing naar een arts uit een andere discipline noodzakelijk is;

11. Als expert infectiologie advies geven aan artsen en medewerkers van andere diensten en aan externen;

12. Vertrouwd zijn met de methodes, de opmaak en de implementatie van wetenschappelijk onderzoek in de infectiologie;

13. Wetenschappelijke gegevens in de infectiologie kunnen analyseren en interpreteren;

14. Wetenschappelijke gegevens in de infectiologie en implicaties ervan transparant en duidelijk kunnen communiceren aan artsen van andere disciplines;

15. Een probleemstelling in de infectiologie kunnen formuleren, data verzamelen, analyseren, interpreteren en rapporteren;

16. Doelgericht participeren aan wetenschappelijk onderzoek in de infectiologie;

17. Kennis en inzicht verwerven in de evaluatie van de eigen performantie;

18. Het verbeteren van de performantie van het eigen handelen binnen de dienst;

19. Werken aan de kwaliteitsverbetering van de benadering en behandeling van de infectiologie en aan de borging van de kwaliteit;

20. Meewerken aan een efficiënt georganiseerde behandeling van infectieziekten en een efficiënt georganiseerd antibioticabeleid in het ziekenhuis;

21. Het ondersteunen van zowel de ontwikkeling van een visie als het uitzetten van beleidsmaatregelen om behandeling van infectieziekten en antibioticabeleid in het ziekenhuis te optimaliseren;

22. Het kunnen participeren binnen de antibioticabeleidsgroep en de commissie ziekenhuishygiëne, waarin hij de eigen visie presenteert en verdedigt;

23. Het opnemen van verantwoordelijkheid binnen de antibioticabeleidsgroep, waarin hij/zij mee het beleid vormt geeft.

B. Specifieke competenties

1. Diagnostiek en behandeling van courante infectieuze pathologie, inclusief systemische, respiratoire, gastro-intestinale, hepatologische, urinaire, cutane, musculoskeletale en neurologische infecties, in samenwerking met de betrokken specialisten, en zonder noodzakelijkerwijze de diagnostische procedures of niet-medicamenteuze therapie zelf te kunnen uitvoeren;

2. Niet-infectieuze differentieel diagnostiek van de infectieuze aandoeningen en van met infecties geassocieerde symptomen, zoals in het bijzonder koorts en inflammatie;

3. Diagnostische en klinische evaluatie en behandeling van sepsis, inclusief kennis van de principes van spoedeisende en intensieve therapie, zonder noodzakelijkerwijze de intensieve therapie zelf te kunnen uitvoeren;

4. Diagnostische en klinische evaluatie en behandeling van opportunistische infecties, in het kader van aangeboren en verworven immuundeficiëntie;

5. Diagnostische en klinische evaluatie en behandeling van tropische pathologie, inclusief reis-gerelateerde pathologie, preventie, diagnose en behandeling van specifieke gezondheidsproblemen van migranten en reizigers.

6° Diagnostische en therapeutische kennis van pathogenen die risico's inhouden op bioterrorisme en op pandemie.

7. Diagnostische en klinische evaluatie en behandeling van HIV-infectie en AIDS, inclusief de behandeling in multidisciplinair team;

8. Diagnostische en klinische evaluatie, behandeling en preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen;

9. Diagnostische en klinische evaluatie en behandeling van tuberculose;

10. Preventie van infectieuze pathologie, inclusief principes van ziekenhuishygiëne, doorgedreven kennis van vaccinatie en profylaxe en reisadvies;

11. Antimicrobiële behandeling met antimicrobiële middelen: werkingsmechanisme, spectrum en indicatie, klinische farmacologie;

12. Microbiologische diagnostiek: kennis testprincipe, indicaties, implicaties, beperkingen, zonder de testen noodzakelijkerwijze zelf te kunnen uitvoeren;

13. Samenwerking met de medisch microbioloog op vlak van keuze van diagnostiek, beperkingen van diagnostiek en implicaties van microbiologische resultaten;

14. Samenwerking met de apotheker over keuze en voorschrift van antimicrobiële middelen;

15. Behandeling van infecties met moeilijk te behandelen kiemen, inclusief multiresistente kiemen en van moeilijk te steriliseren infectieuze haarden, inclusief vreemd lichaam-infecties;

16. Antibioticabeleid op ziekenhuisniveau kunnen analyseren en bijsturen, inclusief opnemen van verantwoordelijkheid hiervoor op ziekenhuisniveau in kader van de antibioticabeleidsgroep;

17. Specifiek voor de pediaters, in staat zijn om neonatale en congenitale infecties te behandelen in samenwerking met gynaecologen en neonatologen;

18. Preventie, diagnose en behandeling van zoönosen;

19. Kennis van de principes van het one health concept.

C. Pedagogische competenties

1. Rol in de opleiding binnen het domein van de klinische infectiologie van de studenten geneeskunde, van de kandidaat-specialisten en van de infectiologen;

2. Rol in de bijscholing van huisartsen en arts-specialisten betreffende infectiologische aspecten van hun vakgebied.

D. Competenties op vlak van samenwerking met de overheid

1. Samenwerken met de diverse overheidsinstanties, onder meer met de artsen werkzaam in de gemeenschapsoverheden, en communiceren met/adviseren van deze instanties betreffende infectieuze aandoeningen, in het bijzonder betreffende ziekteverwekkers die een risico op pandemieën of bioterrorisme met zich meedragen.

Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 7 mei 2020 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de klinische infectiologie, alsmede van stagemeesters en stagediensten.

De Minister van Volksgezondheid,

M. DE BLOCK

 

2024.057

Nieuwe interpretatieregels RIZIV over immunisatieperiode

 

Op 17 april 2024 zijn drie interpretatieregels gepubliceerd over de zgn. immunisatieperiode.

De bedoeling is dat die steeds 5 dagen zou bedragen.

Daarom worden twee interpretatieregels geschrapt vanaf 1 mei 2024: 

  • * één i.v.m. het dermatologisch verband voor uitgebreide letsels
  • * één i.v.m. tandextracties en/of conserverende tandverzorging onder algemene anesthesie

 

Daarnaast wordt er een nieuwe interpretatieregel (nr. 7) toegevoegd voor art. 25 – toezichtshonorarium. 

2024.056

Huisbezoek WZC anders en beter vergoed vanaf 1 juni 2024

 

Op 11 juni 2024 werden drie KB’s gepubliceerd die in aangepaste nomenclatuur voorzien voor bezoeken door een huisarts in een WZC

Zij zijn de vrucht van heel wat werk in de NCAZ en de TGR en treden in voege op 1 juni 2024.

Er wordt een nieuw nomenclatuurnummer in het leven geroepen, specifiek voor een bezoek aan een WZC: 106610. 

Het ereloon ervoor zal € 45,81 bedragen (een verhoging met 25%).

2024.055

Update van art. 11 nomenclatuur (algemene speciale verstrekkingen)

 

Op 11 april 2024 is een KB gepubliceerd i.v.m de nomenclatuur van artikel 11 (algemene speciale verstrekkingen).

Het gaat in hoofdzaak om teksttoilet.

Hierna vindt u de integrale tekst van het nieuwe KB dat in voege treedt op 1 juni 2024. In de pdf als bijlage vindt u de voorbereidende nota van de TGR.